OEFENING 2
Lees en beluister tegelijkertijd onderstaand fragment. Beantwoord de vragen uit de werkbundel. Gebruik hiervoor je stappenplan uit de cursus of op de website!
Hoofdstuk 1: Ademen onder water.
Met een sensationeel gevoel van verwondering kijkt Arthur naar het voorbijglijdende landschap waarin bloesemende bomen naar hem lijken te wuiven. De volle maan schittert aan een donkere hemel en haar licht weerkaatst als duizend sterren op het water onder hem. De wind ruist door zijn haren, zijn kleren wapperen rond zijn lichaam.

Hij vliegt! Zonder machine of vleugels vliegt hij zonder er over na te denken. Een brede grijns rond zijn mond verstomt als hij plots vlak boven de rivier scheert waarvan het opspattende water koud aanvoelt. Het besef dat hij geen controle heeft over het vliegen komt gelijk met een duik in de diepte.
Geschokt steekt hij zijn armen uit en kan een impuls om te ademen niet onderdrukken. Alsof het zijn eerste ademteug is, zuigt hij onverwachts frisse lucht binnen, hij ademt onder water! Zonder enig benul van wat er gebeurt, geniet hij van de feeƫrieke sfeer in deze onderwaterwereld. Vissen glijden langs hem heen terwijl hij tussen lichtgevende waterplanten zweeft. Boven hem verschijnt er een ruimte en hij voelt dat hij weer begint te stijgen.
Wanneer Arthur boven water komt, bevindt hij zich in een zwembad. Al trappelend neemt hij zijn nieuwe omgeving in zich op. Het geluid van het klotsende zwembadwater wordt weerkaatst door de hoge betegelde muren en grote ramen. Het maanlicht dat binnen valt, baadt de ruimte in een blauwachtig pulserend licht. Aan de overzijde staat de figuur van een man. Arthurs adem stokt in zijn keel wanneer hij hem herkent. Onmiddellijk begint hij met brede slagen naar de overkant te zwemmen. Zijn hart bonst bijna uit zijn borstkas van blijdschap en ontroering, tranen vermengen zich met het zoete water. Amper in staat om normaal te ademen trekt hij zich op aan de rand maar ziet dat er niemand meer op hem staat te wachten. De man staat aan de andere kant van het zwembad. Verward springt Arthur terug het water in en zwemt hem tegemoet. Nog voor hij de overzijde bereikt ziet hij dat er ook nu niemand meer staat en kijkt in paniek rond. De hem zo bekende gestalte staat weer op de plek waar hij net het water is ingesprongen. Arthur roept: "Blijf staan, ik kom!" maar wanneer hij aanstalten maakt om dichterbij te komen, knikt de man "nee". Tranen vullen de ogen van de jongen en wanhopig snikt hij: "Maar papa, alsjeblieft, blijf..."
Arthur zat aan de ontbijttafel in zijn lievelingsbowl te roeren. De kleffe ontbijtgranen hadden al zo lang in de lauwe melk rondgecirkeld dat ze hun eigen horoscoop hadden kunnen voorspellen, echt smakelijk waren ze niet meer. De droom liet hem niet los, het gevoel liet hem niet los. De wanhoop, die volgde op de euforie om zijn vader terug te zien, hem te willen vastgrijpen en niet meer te lossen, had alle levenskracht uit hem gezogen. Trillend was hij rechtop in bed gaan zitten, snikkend had hij zijn betraande gezicht in zijn handen gelegd en probeerde hij te vergeten wat hij gedroomd en gevoeld had.
Achter zich hoorde hij de deur van de keuken opengaan. Met een volle wasmand in haar handen kwam zijn moeder de keuken binnen.
Nee, ik heb niet goed geslapen, dacht hij bij zichzelf. En ik wil er ook niet over praten, laat me met rust.
"Goed geslapen, jongen?" vroeg zijn moeder.
"Mm" deed Arthur een poging om het gesprek te eindigen nog voor het begonnen was. Hij wilde niets horen, niets te hoeven antwoorden en over niets na te moeten denken. Wat moest hij zeggen? Dat hij over zijn vader had gedroomd die niet met hem wilde praten? Dat dit hem nog dieper wegduwde in het ondoordringbare moeras van zijn verdriet? Zijn gedachten gingen soms zo snel dat hij er geen zinnen of woorden uit kon distilleren om uit te spreken. Hoe hard hij ook probeerde, telkens wanneer het een moeilijk onderwerp betrof, blokkeerde hij. De enige gedachte die uiteindelijk nog duidelijk was voor hem en die zich duizenden keren herhaalde in zijn hoofd, was: "Wat moet ik nu zeggen?" "Wat moet ik nu zeggen?" "Wat moet ik nu zeggen?"...
Zijn moeder had begrepen dat hij zich niet te best voelde en had haar hand even over zijn schouder laten gaan. "Als je vanavond naar die schoolfuif wil gaan, dan mag je hoor. De mama van Leon zei me gisteren dat jullie met de klas hadden afgesproken maar dat ze van jou nog niets hadden gehoord."
Arthur knikte. Hij had het niet willen vragen. Feestjes betekenen veel mensen, veel lawaai, veel gelach en veel gepraat. Hij had er niet echt zin in. Hij wilde rust in zijn hoofd. Op zulke feestjes was je altijd gebonden aan bepaalde omgangsregels. Hij moest zichzelf forceren om zich daaraan te houden en kwam daardoor stuntelig over. Hij vond niets interessant van wat anderen hem te vertellen hadden, op enkele kleine uitzonderingen na. Hijzelf had al helemaal niets speciaals in zijn leven wat hem de moeite leek om er woorden aan vuil te maken.
Maar nu besloot hij, niet bijster enthousiast, om deel te nemen aan dit sociale gebeuren om een beetje over te komen als een normale jongen van zijn leeftijd. Hij hoopte dat hij er geen spijt van kreeg.
Spijt was niet direct wat hij voelde toen hij het bos in rende met de grootst mogelijke passen en wijd opengesperde ogen. Takken striemden zijn gezicht, doornen leken zijn benen open te rijten en de paniek die zich van hem meester had gemaakt, dreef zijn lichaam tot het uiterste.